Schoolmeestersrapport

1. Hoe is de naam van uwe woonplaats?

Oosterwytwerd.

2. Welke gehuchten en buurtschappen liggen in dezelve? Hoe ver en in welke strekking liggen deze gehuchten of buurtschappen van de kerk? en wat weet gy, nopens den naamsoorsprong van ieder derzelver en van de plaats uwer woning zelve?

Het gehucht Batenburg, of Battenberg liggende ¼ uur, ten zuiden van de kerk, van den naamsoorsprong van dit gehucht, of de plaats myner woning konde ik niets opsporen.

3. Is er ook dufsteen of duifsteen aan uwe kerk, en hoe groot zyn die steenen? Is er ook een opschrift op uwe torenklok of zyn er ook opschriften op uwe torenklokken? en zoo ja; hoe luiden die?

Duf- of duifsteen is hier aan de kerk niet.
In deze toren hangen 2 klokken op de eene leest men:
Vicelate et orate deo considentes Pieter Vermaten tot Amsterdam; 1694.
Op de andere leest men
A° 1694 den 30 Mei is deze klok gegoten door order van de HoogEdele Welgeboren Heer Gysbert Herman Rypperda en Mevrouw Josina Maria Rypperda Heer en vrouw van Oosterwytwerd ende Hellum met annexen.

4. Welke rivieren, stroomen, maren, kolken of diepen worden in uwe kerkelyke gemeente gevonden? en welke is derzelver loop en uitwatering?

Alleen één maar, loopt ten Westen en Zuidwesten, bylangs dit dorp, naar het Appingadamster tolhek, alwaar deszelfs uitwatering is in het Damsterdiep.

5. Welke meeren in den omtrek van het dorp uwer woning, het zy nog aanwezig of drooggemalen?

Geene.

6. Welke gasten, wierden, warven, essen, heuvels, hoogten of dyken in diens omvang? Hoe hoog zyn dezelve en welke is derzelver uitgestrektheid?

Ten Zuidoosten ligt eene Wierde ter hoogte van 2 Ellen 5 Palmen 2 Duim en in den omtrek 6 Bunders. – Ten Noordoosten ligt eene wierde van 1 El 8 Palmen 3 Duim hoog, en de grootte 3 Bunder, ten westen ligt eene Wierde van 2 Ell. 2 Palmen 9 Duim; de omtrek is 2 Bunder.

7. Welke bosschen zijn daar?

Geene.

8. Welke zyn er de voortbrengselen uit ieder der drie natuurryken?

Uit het Dierenryk heeft men hier koeijen, Paarden, schapen, zwynen enz.
Uit het Plantenryk, Rogge, Gerst, haver, boonen, tarwe, aardappels, wortels, kool, knollen enz.
Uit het Delfstoffelyk ryk heeft men hier geene voortbrengsels, dan alleen eenig Leem tot het metselen der huizen.

9. Welke is de grondsgesteldheid in de uitgestrektheid van uw kerspel? Hooger en dieper?

Men heeft gemengde kleigronden; ook vindt men er, rooddoorn en knik.

10. Welke kunsten of wetenschappen worden daarin beoefend?

Deze heeft men hier niet, dan alleen het lager onderwys der Jeugd.

11. Welke Fabryken, Trafyken of Handwerken worden daarin gedreven?

Men heeft hier eene Pelmolen, een kuipery, 2 schoenmakers en 2 kleêrmakers.

12. Welke is de luchtgesteldheid in uwe stad, in uw dorp of in uw gehucht?

Zeer veranderlyk.

13. Hoe vele kerken, scholen, leesgezelschappen en zanggezelschappen bestaan er?

Een kerk en eene school.

14. Welke middelen van bestaan hebben de inwoners van uwe woonplaats?

De inwoners van dit dorp hebben hun voornaamste bestaan, van den Landbouw en veeteelt.

15. Hoe is hunne platte taal? Men verlangt dit door naïve en uitgekozene voorbeelden opgehelderd te zien.

De taal is met de omliggende dorpen gelyk.
Zie hier een voorbeeld:
Zamenspraak tusschen Willem en Pyter.
Willem. Dag Pyter! hou gait?
Pyter. ’t Schikt wel, hou gait joe?
Willem. Ook nog goud.
Pyter. Hier stait ’n stoul, gaat wat bie ons zitten.
Willem. Nee ’k wil nyt zitten gaan, wie zellen daadlik eten – maar ga ja murgen nou ook mit na ’t Grunniger mart. –
Pyter. Ja ast goud weer is, den ken mie ’t zoo veul nyt scheelen, want wie hemmen ’t zaijen van daag daan kregen.
Willem. Nou dan moutje murgen vroug maar maken, dat je om vief uur bie ons bennen dat we op tied an rais komen.
Pyter. Goud ik zal wel maken dat ik er zoo vroug ben.
Willem. Nou eet smaaklik.
Pyter. Dank insgelicks.

16. Welke is hun algemeen karakter en hunne levenswyze; welke zyn hunne zeden en gewoonten? Hoe meer dit in kleine huisselyke en maatschappelyke byzonderheden komt hoe liever; b.v. welke is de tyd van opstaan, van ontbyten, van middageten en avondeten, van bedgaan, van vermaken en uitspanningen, wyze van bezoeken, tafelgebruiken by het trouwen en by begravenisplegtigheden en gewoonten van allerlei aard, inborst, denkwyze enz. enz.

Naarstigheid en Nederigheid zyn de karakters der inwoners.
De tyd van opstaan is des morgens 3 a 4 uren en het naar bed gaan, te 8 of 9 uren; het ontbyten geschiedt meest al des morgens te 7 a 8 uren, des middags te 12 uren, en des avonds te 6 uren. – Kermissen, harddraverij, boeldagen en verkoopings, daar is de landman en de inwoners groote liefhebbers van. De klok behoeft niet te luiden als zy er heen gaan.
Het trouwen geschiedt hier door den Burgemeester, onder eenige getuigen. – By het begraven van een lyk, zyn hier de naaste bloedverwanten by tegenwoordig, benevens den Predikant en eenige naburen van het dorp, benevens de Kerkenraad en den Schoolonr deze keeren na de begraving weder naar het sterfhuis, en genieten daar eene maaltyd, waarby de Predikant voor en na het eten met eene hoorbare stem bidt en dankt.

17. Welke plaatselyke byzonderheden zijn u nog bekend, die onder geene der vorige vragen kunnen beantwoord worden? Hieronder kan men ook nemen de Burgten en de voormalige Burgten, spookverschyningen en dergelyke bygeloovigheden, welke van ouden tyd zyn, en voorzeker op daadzaken van den tyd steunen, of uit heidenschen tyd afkomstig zyn; overleveringen, byzondere kinderliedjes of oude gezangen, die algemeen bekend zyn; oudheden, merkwaardigheden, geboorte van geleerde, kundige, dappere en verdienstelyke mannen van allerlei stand; enz.

In den jare 1411 werd hier een Adelyk huis gebouwd door Jonker Fokko Ubena van Sleer in Oostvriesland, waarvan thans geene overblyfsels meer te zien zyn, dan de plaats waar dit gebouw stond, zynde hoog 2 Ell. 8 Duim; en de gedempte grachten. –

(get) C. Meijer.

Oosterwijtwerd vrouger

De schoolmeesterrapporten zijn de antwoorden op de vragen die de Commissie van Onderwijs in 1828 stuurde aan de schoolmeesters van een groot aantal Groninger plaatsen om informatie te verzamelen waarmee schoolopziener Nicolaus Westendorp een geologische en topografische kaart van de provincie kon samenstellen.  De Schoolmeesterrapporten zijn een onderdeel van het archief Districtsschoolopzieners op het lager onderwijs, (1803) 1812-1857 toegangsnr. 890, inv. nrs. 6-12.

Reacties zijn gesloten.